Wanneer er gepraat wordt over ski’s en snowboards vliegen de moeilijke woorden je al gauw om de oren. Carven, slippen, stabiliteit, draaigemak, rocker, etc, etc. In deze ‘Wiki’ worden veel van die termen omschreven. Als je toch een term niet kunt vinden, neem dan contact met ons op!
Na het slijpen van de ski’s/snowboard worden de voor- en achterkant van de staalkant met een rubber of schuurpapiertje bot gemaakt. Dit zorgt voor extra draaigemak en vergevingsgezindheid. Onder andere belangrijk met slippend sturen (zie aldaar).
Materiaal aan de onderzijde van ski of snowboard. Er zijn verschillende kwaliteiten. De bepalende eigenschap is het aantal poriën, want dat bepaald hoeveel wax een belag kan opnemen. Des te meer wax er kan worden opgenomen des te beter kan een belag glijden. Algemeen geldt: des te geavanceerder het belag, des te meer onderhoud (waxbeurten) nodig is en des te sneller kun je glijden.
Sneeuwsoort buiten de piste (zie ‘off piste’). De bovenste sneeuwlaag is bevroren, maar je zakt er nog wel doorheen in de zachtere sneeuw eronder. Het is erg lastig om in de bruchharsch af te dalen.
Zie bij flex.
De voorspanning van een ski of board. Dit kun je zien in hoeveel ruimte er zit tussen de onderkant van board of ski en de ondergrond, als je ski of board plat op een vlakke vloer legt. Hoeveel kracht er vervolgens nodig is om board of ski helemaal plat op de vloer te krijgen speelt ook een rol. Camber is belangrijk voor de rebound (zie aldaar) en het draai- en stuurgemak (zie aldaar).
Het maken van een bocht zonder slipfase (zie bij ‘slippen’). De ski/ het snowboard loopt ‘op zijn (staal)kant’. De berijder maakt hierbij gebruik van de taillering (zie bij ‘radius’) en de flex/buiglijn (zie bij ‘flex’) van de ski/snowboard. Je herkent een carvebocht aan de messcherpe geul(en) die in de sneeuw achterblijft/ven.
Hoe goed kan een ski oneffenheden opvangen? De demping is als het ware de schokdempers en vering van je ski/snowboard. Een goede demping is erg belangrijk op tempo buiten de piste (zeker in verspoorde sneeuw; zie aldaar) en op hogere snelheid op de piste. Een goede demping speelt een belangrijke rol bij de stabiliteit. Een ski of snowboard kan ook teveel gedempt zijn. Dat voelt dan wat doods (niet levendig) aan en meestal ontbreekt een prettige rebound (zie aldaar). Het is echter ook gerelateerd aan je eigen tempo: wat voor de één te gedempt is, is voor de ander juist lekker.
Term bij de freestylers die aangeeft dat de twintip achter smaller is dan voor. Eigenlijk net zoals bij ieder andere ski dat het geval is. Het tegenovergestelde is ‘True Twin’ waarbij voor- en achterkant identiek zijn.
Ski of snowboard die je helpt om vanaf een bepaald niveau naar een hoger niveau te groeien. Bijvoorbeeld om de stap vanaf beginner naar gevorderd te maken of vanaf gevorderd naar expert.
Zie pivoteren
Ski of snowboard die je zijn wil op wil leggen. Meestal betekent het dat een ski/board alleen maar wil carven. Je merkt dat aan het feit dat de ski/het board lastig wil slippen en tijdens een slipfase (zie bij ‘slippen) steeds ‘naar zijn kant’ trekt.
Het deel van de staalkant dat de sneeuw raakt als de ski/het snowboard plat op de sneeuw ligt.
Hoezeer kun je deze ski/dit snowboard belasten? Dus hoe hard kun je er mee gaan en hoe sportief kun je er mee afdalen? Het hoogste niveau is expert. De snelste experts gaan richting race (iedere racer is een expert, maar niet iedere expert is een racer!).
Sneeuwsoort die je met name in het voorjaar tegenkomt. De ondergrond is nog hard bevroren, maar de bovenste paar centimeter zijn al ontdooid. Heerlijk om in af te dalen! Meestal in relatie tot activiteiten buiten de piste, maar ook te vinden op de piste. Supersneeuw voor je eerste afdalingen buiten de piste!
Hoe en waar buigt de ski/ het snowboard? Is hij soepel voorin en stijf achterin? Net zo soepel voor- als achterin? Soepel voorin en heel stijf in het midden? Kun je de buiglijn makkelijk beïnvloeden? Of koste het buigen van de ski/ het snowboard veel kracht? Maakt de ski/het snowboard mooie ronde bochten, of zijn ze wat ‘hoekig’?
Belangrijke eigenschap voor buiten de piste. Het is het vermogen van een ski/snowboard om boven op de sneeuw te blijven ‘drijven’. Bij ski’s/snowboard met slechte float moet je zelf moeite doen om te zorgen dat de ski/snowboard niet onder de sneeuw verdwijnt. Dat kost dus kracht en concentratie.
Zie ‘tip rocker’ en ‘rocker’
Zie ‘rocker’
Hetzelfde als slippen met een auto; de achterkant breekt in de bocht uit en je wrijft (‘smeert’) met de achterkant(en) van je ski’s/snowboard over de sneeuw. Je kunt een bocht carvend beginnen en dan uitslippen, of een bocht inslippen en dan uitcarven (de moderne skitechniek bij de reuzenslalom!). Uiteraard kun je een bocht ook volledig carven.
Hoe is de omgang in het algemeen van een ski/snowboard? Kost alles (rutschen, een bocht inzetten, remmen, etc.) kracht of juist niet? Gaat alles makkelijk of lastig? Laat de ski/snowboard zich makkelijk besturen, of vraagt het concentratie? Voelt hij zwaar aan?
Het tegengestelde van float. De ski/het snowboard heeft de neiging diep in de sneeuw te duiken. In tegenstelling tot float kan ingraven ook gebeuren op de piste bij zachtere sneeuw. De ski’s/het snowboard verliest dan snelheid en wil niet makkelijk van koers veranderen. Rutschen/slippen (zie bij ‘slippen’) is dan lastig of vrijwel onmogelijk. Soms merk je dat een ski/snowboard vanaf een bepaalde snelheid gaat ingraven.
Vanaf welk niveau is een ski/snowboard geschikt? Heeft een beginner iets aan dit model? Of komt hij het best tot zijn recht vanaf gevorderd niveau?
Het kan natuurlijk een echte beginner (de eerste bochten) zijn, maar vaker gebruiken we deze term voor wintersporters die beginnen met een bepaalde discipline. Een instapper met freeriden is dus wel een (ver)gevorderde, maar hij/zij begint met zijn eerste afdalingen buiten de piste. Idem met allmountain, freestyle, etc.
Trucjes op de piste. Dingen zoals pirouettes (360° rondjes draaien terwijl de ski’s over de hele lengte in contact blijven met de sneeuw), noserides (tijdens het achteruitskiën alleen met de voorkant van de ski’s de sneeuw raken), etc.
Het begin van een bocht. Meestal in relatie tot een carvebocht. Begint een ski/snowboard spontaan aan een bocht zodra hij gedraaid en gekanteld wordt? Of moet je daar extra moeite voor doen? Is alleen kantelen (‘op zijn kant zetten’) genoeg? Of moet je veel indraaien en hoeveel kracht kost dit dan?
Als we van een linker- naar een rechterbocht (of andersom) willen omschakelen dan moet de ski/snowboard ook van de linker- naar de rechterstaalkant (of andersom) gekanteld worden. Hoe makkelijk gaat dit en hoe lang duurt het? Bredere ski’s/snowboards hebben normaal gesproken een tragere kantenwissel, maar uitzonderingen bevestigen de regel!
Begrip uit het freeriden. Een ‘lijnenski’ is een ski die houdt van snelheid en ruime bochten. Dit is dus iets heel anders dan een ski die houdt van ‘wedelen’ (korte, ritmische bochten die elkaar snel opvolgen) of iets dat daar op lijkt. Een lijnenski is geschikt voor ervaren freeriders die houden van snelheid.
Alleen rocker aan de voorzijde van de ski of het snowboard. Zie ook bij ‘rocker’.
Alles wat buiten de piste is, dus aan de andere kant van de markering met pistepalen.
Er zijn in de volksmond twee overgangen. De eerste is de overgang van carven naar slippen/rutschen en andersom. Dit is een belangrijke eigenschap voor het bedieningsgemak en comfort van een ski. Makkelijke overgangen stellen je in staat om op ieder moment een ski of board ‘dwars te gooien’ (bijv. om uit te wijken of te remmen) of juist snel van zo’n actie weer terug te schakelen naar carven. Sommige sport- en raceski’s (met name slalomachtige modellen) zijn gemaakt voor het pure carvewerk en de overgangen zijn minder. Dergelijke modellen zijn ‘dwingend’ (zie aldaar) naar het carven. De tweede overgang die wel genoemd wordt is wat ik liever de radiuswissel noem (zie aldaar).
Term die gebruikt wordt als de achterkant lastig te controleren is. De ski of het snowboard stuurt dan te enthousiast in waardoor de tail uitbreekt. Het maken van carvebochten is dan lastig. Overstuur kom je relatief vaak tegen bij beginners- en comfort-/vakantiemodellen waarbij draaigemak heel belangrijk is.
De ski of het snowboard wil rechtuit en stuurt laat, of lastig, in.
Draaien terwijl de ski of het snowboard plat op de sneeuw ligt.
Zie ‘eindbereik’
Formeel is het de zaagsnede langs de zijkant van een ski of snowboard. Hoeveel smaller is de ski/het snowboard in het midden ten opzichte van de voor- en achterkant? Het bepaalt dus de ‘taille’ van ski of snowboard en wordt daarom ook wel de taillering genoemd. De radius wordt uitgedrukt in meter en zegt direct niks over de bochtgrootte. Dus een ski of board met een radius van 14 meter kan zeker niet alleen maar bochten van 14 meter maken! Een korte radius (bij ski’s bijv. 11 meter) wil wel zeggen dat de ski fel instuurt, graag korte bochten maakt en een echte carveliefhebber is. Met een lange radius (bij ski’s bijv. 18 meter en langer) wil de ski graag langere bochten maken en heeft hij goede slip/rutscheigenschappen.
Kun je met carven tijdens een bocht de bochtgrootte nog aanpassen? Of houdt de ski/snowboard vast aan de grootte van een eenmaal begonnen bocht? Een goede of makkelijke radiuswissel betekent dat je eenvoudig de bochtgrootte kunt aanpassen.
De energie die een ski of board kan opslaan en terug kan geven aan het einde van een bocht. Een fijne rebound betekent dat je eigenlijk een zetje krijgt bij aanvang van de volgende bocht. Te weinig rebound maakt een ski of board mat of doods. Teveel rebound maakt een ski/board lastig te controleren (het ‘zetje’ wordt dan meer een lancering).
Eigenlijk betekent een rockerconstructie dat de ski of het snowboard gebouwd is als een banaan met de ronde kant onder. Zeker bij de ski’s zie je deze ‘pure vorm’ echter niet veel (Völkl is daarbij een uitzondering). Tegenwoordig wordt de term rocker (ook) gebruikt als alleen de voor- (nose- of tiprocker) of achterkant (tailrocker) van ski of snowboard vroegtijdig omhoog loopt. Beide kan ook, maar het midden van de ski of board is dan vaak ‘gewoon’ (met ‘camber’; zie aldaar). Lees hier meer over rocker.
Techiek waarbij de ski of het snowboard min of meer zijdelings afdaalt. Bijvoorbeeld op hele steile of ijzige stukken van de afdaling. Als deze techniek wordt toegepast als onderdeel van het sturen van een bocht, dan gebruiken we tegenwoordig de term ‘slippen’ (zie aldaar), slippend sturen (zie aldaar) of ‘smeren’ (zie aldaar).
Andere term voor rutschen
De achterkant van ski of snowboard laat je uitbreken om de snelheid te controleren en/of de bochtgrootte te verkleinen.
Techniek waarbij voornamelijk geslipt wordt en dus niet gecarved. Zie onder slippen.
Techniek waarbij heel dynamisch slippend wordt gestuurd (zie ook ‘slippend sturen’ en ‘slippen’). De bochten zijn snel, vloeiend en ski of snowboard functioneert als een mes waarmee je boter op een boterham smeert. Het spoor dat je achterlaat lijkt hier overigens ook op. Smeren is een gevorderde techniek, terwijl eenvoudig slippend sturen een techniek voor beginners en licht gevorderden is.
Andere term voor carven (zei aldaar)
Een ski of snowboard kan op verschillend niveau speels zijn. Voor de normale gebruiker betekent het dat de ski of het board zich heel makkelijk laat bedienen en je uitnodigt om allerlei verschillende soorten bochten te maken: geslipte bochten, carvebochten, lange bochten, middellange en korte bochten. Maar speels is ook een term die met freestyle van doen kan hebben. Leent een board of ski zich om truucjes mee uit te halen? Om te jibben, switch te rijden, etc. In de piste en off piste skitest relateren we speels aan de eerste betekenis.
Carvend afdalen.
Hoe makkelijk wil een ski carven? Komt een ski makkelijk ‘op zijn kant te krijgen’ en kosten carvebochten wel of geen concentratie.
Het gewicht aan de uiteinden van een ski of snowboard. Je krijgt het beste een idee van het swingweight als je in een stoeltjeslift zit, je voeten van de steun afhaalt en dan voelt hoeveel moeite het kost om board of ski’s heen en weer te bewegen. Swingweight speelt een rol bij bedienings-, draai en stuurgemak, maar ook bij het maken van sprongen.
Achteruit. Switch rijden is dus achteruit skiën. Switch landen is landen met je rug naar het dal.
Zie bij ‘radius’
Rocker aan de achterkant of tail van ski of snowboard. Zie ook bij ‘rocker’.
Rocker aan de voorzijde of tip van een ski of board. Zie ook ‘rocker’
Hiermee geven freestylers aan dat een twintip helemaal symmetrisch is. De voorkant is even breed als de achterkant en de binding staat in het midden van de ski.
Hoe is de ski geslepen? Zijn de staalkanten bot of scherp? Hoever zijn de kanten afgebot (zie ook ‘afbotten’)? Welke structuur zit er in het belag (zie ook bij ‘belag’). Welke wax is er gebruikt? Al deze zaken komen samen bij de tuning van een ski of board. De tuning kan een ski of board maken of breken! Bij de skitest zien we helaas bij voortduring teleurstellend getunede ski’s uit de fabrieken komen.
Term uit de off piste (zie bij ‘off piste’). Het is diepe sneeuw waardoor al meerdere skiërs of boarders zijn afgedaald. Er blijft dan een hobbelige structuur achter die zich kenmerkt door snel glijdende en makkelijk draaiende platgewalste sporen afgewisseld met stroevere, moeilijker draaiende, onberoerde sneeuw.